-
1 slash
n. houw, slag; snee, jaap; schuine streep; drastische verlaging--------v. erop inhakken; houwen; snijden; striemen; drastisch verlagen; scherp bekritiserenslash1[ slæsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————slash21 houwen2 snijden3 striemen♦voorbeelden: -
2 boot
n. laars; (in computers) starten, de computer opnieuw starten; (in autos) bagageruimte; ontslag; schop--------v. schoppen; ontslaanboot1[ boe:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:3 give/get the boot • ontslag geven/krijgendie in one's boots/with one's boots on • in het harnas stervenlick someone's boots • iemands hielen likken, iemand vleien〈 slang〉 put the boot in • in elkaar trappen, erop inhakken→ big big/————————boot2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 cut at
cut at♦voorbeelden:2 the police cut at the demonstrants with their batons • de politie hakte op de betogers in met de gummiknuppel -
4 put the boot in
in elkaar trappen, erop inhakken
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский